Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Hunlieder [54]zuiperij is [55]afvallig; zij [56]doen niet dan hoereren; [57]hun [58]schilden [59](het is een schande!) beminnen [60][het woord]: Geeft. 54. De dronkenschap, die zij bij hunne afgoderij en onkuischheid plegen. 55. Dat is, zij worden in hun zuipen en zwelgen niet dan te oproeriger en ongebondener in geestelijke en lichamelijke hoererij. Het een drijft en stijft hen in het ander. Anders: hun wijn, of dronkenschap, is afgaande, of stinkende; dat is, hun afgodische dronkengelagen zijn vol stank en onreinheid, waarin zij zich als beesten omwentelen. Vergelijk de manier van spreken met Spreuk.20:1. 56. Hebreeuws, hoererende hoereren zij. 57. Dit hare staat in het vrouwelijk geslacht, ziende [zo het schijnt] op de onbandige koe, vs.16, of de overspelige vrouw, of hoer, uit hfdst.3 vs.1, en hfdst.1 vs.2, enz., alzo in vs.19. Men kan het ook bekwamelijk duiden op Efraim of Israel zelf, naar den aard van de Hebreeuwse taal, en alzo ook vs.19. 58. Dat is, hunne schuts- en beschermheren, hunne regenten, gelijk Ps.47:10, zie de aantekening aldaar. 59. Het is een schandelijke zaak voor de regenten van Gods volk; met verfoeiing gesproken. 60. ] Geeft. God wil zeggen dat de regenten dit woord geeft dagelijks gebruikten en in den mond hadden, onbeschaamdelijk de lieden vermanende [daar het schandelijk genoeg is, de aangebodene te ontvangen] tot het aanbrengen of geven van geschenken. Het is al, geeft, geeft, of brengt aan, te weten geschenken, gelijk sommigen, wijn om te zuipen. Vergelijk Micha 7:3; zie dergelijke woorden, inzake van onverzadelijkheid, Spreuk.30:15. Of aldus: Hunlieder wijn wijkt af; zij bedrijven hoererij; geeft, hebben zij lief, hunne beschermers zijn een schande.